A pub with no beer
U kent het nummer vast wel! De versie van de Dubliners is het meest bekend, alhoewel het oorspronkelijk een Australisch nummer blijkt te zijn. Ik vind het daar ook wel passen. Het is een beetje rauwe meezinger, uitermate geschikt voor in de kroeg met een koud pilsje (of liever nog: a pint of beer) in de hand.
A pub with no beer dus. Dat lied wilden enkele lieden uit een regionaal zingensemble gaan zingen voor een speciale gelegenheid, die ik hier nog niet kan noemen. Het moet een verrassing zijn. De 6 initiatiefnemers vroegen mij om het geheel te leiden en er samen iets moois van te maken. Onlangs zijn we daar mee begonnen.
Je moet je op zoiets goed voorbereiden en dat kan tegenwoordig makkelijk. Het is ongelofelijk wat je allemaal op internet kunt vinden: de you-tube-filmpjes natuurlijk met het nummer gespeeld door tientallen verschillende artiesten, de teksten in verschillende versies, de mp3- en midi-bestanden om te oefenen, en de Band in a Box bestanden voor de nodige begeleiding.
Ik ken de Dubliners natuurlijk uit mijn jeugd, toen Hootenannies “ín” waren Daar kwamen we samen om met elkaar folksongs (het woord ‘volksliedjes” zou geen recht doen aan de prestaties) te zingen. De gitaar moest van zolder komen. Ik had er al tig jaar niet meer op gespeeld. De roestige snaren gestemd. Eerst met zo’n stemapparaat (zonder metronoom!), maar dat werkte niet goed. Toen op het gehoor en dat ging beter. Vervolgens met dat ding op mijn rug (zo hoort dat tegenwoordig) naar de repetitieruimte in de plaatselijke kroeg.
En daar zaten ze dan, “mijn” zangmateriaal: 2 bassen (en dan ook echte bassen!), 2 baritons en 2 tenoren. En ik dacht: de Dubliners hebben toch geen tenoren of bassen? Ik legde uit, dat de Dubliners zijn voortgekomen uit de Ierse traditie van het zingen in de kroeg. Happenings, die meerdere keren per week voorkwamen – en voorkomen – en waarbij iedereen vrij was/is om mee te doen. Het maakt niet uit of je een gepolijste stem hebt of een rasp, zing maar mee… Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat geteisterde en doorrookte stemmen meer bij het repertoire passen, dan een castraat. Maar goed, ik dwaal af, mijn uitleg dus: …en dat als je de Dubliners wilt imiteren je je ook moet verplaatsen in die omstandigheid. Losjes,spontaan, rauw als het moet en ontroerend (… sterk zijn ze, hè, die Fishermans Friends) als het kan. Mijn enthousiaste publiek begreep het en het wakkerde hun “eagerness” alleen nog maar aan. Ik legde uit, dat bij zo’n band een tin whistle onontkoombaar was (er viel een stilte) en dat een washboard ook wel eens een goed plan kon zijn (verontruste blikken werden naar elkaar uitgewisseld) en dat andere ritmische begeleidingen, zoals een tamboerijn het effect wat ze wilden bereiken absoluut kon versterken (er werd nerveus geslikt). Maar tot mijn grote opluchting en verrassing kon ik mijn tinnen fluitje uitreiken aan een solist in spe, bood een ander aan de gitaarpartij over te nemen en ging een van de bassen aan de slag om zelf – jawel – een theekist-bas te maken.
De eerste noten werden gezongen. De melodie is zo bekend, dat het instuderen van het lied vooral bestaat uit het schikken van de grote hoeveelheid woorden in het ritme. En toen gebeurde het.
Na het tweede couplet was de eerste schroom overwonnen en zetten een tenor en een bariton een tweede stem in. Keurig zongen ze een terts/kwart hoger dan de melodie een tegenmelodie. Het shantykoor was binnengetreden. Hoewel het harmonisch goed klonk, was het beoogde effect, een imitatie van de Dubliners zijn, meteen verdwenen.
En toen wist ik het:
Mijn opdracht is niet de shantisten te leren zingen, maar juist om ze dat af te leren en terug te gaan naar een basale en soms licht valse samenzang van aangeschoten schaapsherders en van dronkenschap eufore bankklerken. Een leuke uitdaging en dat vinden mijn nieuwe Dubliners ook. Misschien moet ik dan toch maar een oefenpub zoeken, waar wel wat bier is…
Dick
U kent het nummer vast wel! De versie van de Dubliners is het meest bekend, alhoewel het oorspronkelijk een Australisch nummer blijkt te zijn. Ik vind het daar ook wel passen. Het is een beetje rauwe meezinger, uitermate geschikt voor in de kroeg met een koud pilsje (of liever nog: a pint of beer) in de hand.
A pub with no beer dus. Dat lied wilden enkele lieden uit een regionaal zingensemble gaan zingen voor een speciale gelegenheid, die ik hier nog niet kan noemen. Het moet een verrassing zijn. De 6 initiatiefnemers vroegen mij om het geheel te leiden en er samen iets moois van te maken. Onlangs zijn we daar mee begonnen.
Je moet je op zoiets goed voorbereiden en dat kan tegenwoordig makkelijk. Het is ongelofelijk wat je allemaal op internet kunt vinden: de you-tube-filmpjes natuurlijk met het nummer gespeeld door tientallen verschillende artiesten, de teksten in verschillende versies, de mp3- en midi-bestanden om te oefenen, en de Band in a Box bestanden voor de nodige begeleiding.
Ik ken de Dubliners natuurlijk uit mijn jeugd, toen Hootenannies “ín” waren Daar kwamen we samen om met elkaar folksongs (het woord ‘volksliedjes” zou geen recht doen aan de prestaties) te zingen. De gitaar moest van zolder komen. Ik had er al tig jaar niet meer op gespeeld. De roestige snaren gestemd. Eerst met zo’n stemapparaat (zonder metronoom!), maar dat werkte niet goed. Toen op het gehoor en dat ging beter. Vervolgens met dat ding op mijn rug (zo hoort dat tegenwoordig) naar de repetitieruimte in de plaatselijke kroeg.
En daar zaten ze dan, “mijn” zangmateriaal: 2 bassen (en dan ook echte bassen!), 2 baritons en 2 tenoren. En ik dacht: de Dubliners hebben toch geen tenoren of bassen? Ik legde uit, dat de Dubliners zijn voortgekomen uit de Ierse traditie van het zingen in de kroeg. Happenings, die meerdere keren per week voorkwamen – en voorkomen – en waarbij iedereen vrij was/is om mee te doen. Het maakt niet uit of je een gepolijste stem hebt of een rasp, zing maar mee… Eerlijkheidshalve moet ik zeggen, dat geteisterde en doorrookte stemmen meer bij het repertoire passen, dan een castraat. Maar goed, ik dwaal af, mijn uitleg dus: …en dat als je de Dubliners wilt imiteren je je ook moet verplaatsen in die omstandigheid. Losjes,spontaan, rauw als het moet en ontroerend (… sterk zijn ze, hè, die Fishermans Friends) als het kan. Mijn enthousiaste publiek begreep het en het wakkerde hun “eagerness” alleen nog maar aan. Ik legde uit, dat bij zo’n band een tin whistle onontkoombaar was (er viel een stilte) en dat een washboard ook wel eens een goed plan kon zijn (verontruste blikken werden naar elkaar uitgewisseld) en dat andere ritmische begeleidingen, zoals een tamboerijn het effect wat ze wilden bereiken absoluut kon versterken (er werd nerveus geslikt). Maar tot mijn grote opluchting en verrassing kon ik mijn tinnen fluitje uitreiken aan een solist in spe, bood een ander aan de gitaarpartij over te nemen en ging een van de bassen aan de slag om zelf – jawel – een theekist-bas te maken.
De eerste noten werden gezongen. De melodie is zo bekend, dat het instuderen van het lied vooral bestaat uit het schikken van de grote hoeveelheid woorden in het ritme. En toen gebeurde het.
Na het tweede couplet was de eerste schroom overwonnen en zetten een tenor en een bariton een tweede stem in. Keurig zongen ze een terts/kwart hoger dan de melodie een tegenmelodie. Het shantykoor was binnengetreden. Hoewel het harmonisch goed klonk, was het beoogde effect, een imitatie van de Dubliners zijn, meteen verdwenen.
En toen wist ik het:
Mijn opdracht is niet de shantisten te leren zingen, maar juist om ze dat af te leren en terug te gaan naar een basale en soms licht valse samenzang van aangeschoten schaapsherders en van dronkenschap eufore bankklerken. Een leuke uitdaging en dat vinden mijn nieuwe Dubliners ook. Misschien moet ik dan toch maar een oefenpub zoeken, waar wel wat bier is…
Dick