Het was verdacht stil, daar op de tweede rij. Aandachtig keek de een naar de ander, zwijgend wijzend op de tweede maat in het derde systeem. “Wie van jullie speelt de Eb?”, vroeg de bandleider . “Ik heb geen Eb…” zei de een. “Ik dus ook niet”, zei de ander, “want we delen de partij, omdat mijn partij zoek is.” “Dat loopje hoor ik amper”, zei de bandleider, “Dat mag wel wat harder, dat stukje van dab-dab-dab-powww!!” “Welk stukje is dat? Ik heb daar geen partij van, ik speel mee op het gehoor. Gaat wel goed hoor.’K kijk af en toe eens bij mijn buurman”.
Hoe mooi is het. Je kunt in een bigband spelen zonder je partij voor je neus te hebben. Enig muzikaal gevoel is dan wel vereist en dat is er wel. Je kunt af en toe noten weglaten – dat moet soms zelfs van Gerard – of een poosje niet meespelen - dat hoopt Gerard soms -. Je kan octaveren of niet, je kiest maar. Maar… Je moet dat niet allemaal tegelijk doen. Dan valt het op . Bij ons valt het nooit op aan een buitenstaander (denken we…) . We doen het geslepen en zien er uit alsof het zo hoort. Dat gaat niet vanzelf. Daarvoor is overleg nodig: werkoverleg. Nu heb ik in mijn leven al duizenden keren werkoverleg meegemaakt en veel zijn meer-van-het-zelfde. Van het soort, waarbij je na afloop het gevoel hebt van wat doé ik hier, was dit nuttig? Heel veel woorden, nog meer emoties, slechte communicatie, geen evaluatie van eerdere besluiten, geen waarborgen voor nieuwe. Dat type bijeenkomst, dat je toejuicht als je een keer niet wilt werken, maar waar je maagzweren van krijgt als je het druk hebt. Maar niet zo in de band of welk ander orkest van enige omvang ook. Het werkoverleg daar gebeurt naar behoefte op haast onmerkbaar verzoek van meestal je buurman of –vrouw. Door een licht optrekken van de linker of rechter (afhankelijk van de plaats van je communicatiepartner) wenkbrauw, het stoppen op een onverwacht moment in de muziek, het omslaan van een blad, als anderen dat 5 maten eerder al deden en door wel te bewegen maar geen geluid te maken geeft de initiatiefnemer aan, dat hij behoefte heeft aan afstemming en overleg. Het overleg zelf is kort en efficiënt: een gestrekte vinger beweegt zich naar jouw partituur of die van de buurman, een wat heftiger beweging van het instrument geeft het begin van de volgende zin aan of soms ook haalt iemand de schouders op, dat uitgelegd mag worden als: zoek het zelf maar uit, of: ik weet het óók niet. In dat laatste geval wordt collectief het instrument terzijde gelegd en een third party ingebracht: de dirigent. Die lost het probleem dan op met een brul: vijfenendertig!. Je moet dan wel meteen doortellen, want tegen de tijd dat jij 35 gevonden hebt is de band al op maat 42. Verstandiger is het om het werkoverleg vooraf te hebben. En denk nu niet meteen, dat wij ónverstandig zijn. Nog voordat Gerard heeft gemeld, welk nummer wij onderhanden gaan nemen, vindt er al onderling overleg plaats: zit je goed, is dit jouw map; waar was je vorige week; is dat concours hippique elk jaar; hé, nieuw mondstuk? Heeft Gerard al gezegd wat we gaan spelen? Ben jij nog naar het popconcert geweest? Heb een leuke kroeg gevonden. Nadat we bij de andere buur hebben gezien wat we echt gaan spelen, vallen we net op tijd in. En na afloop zetten we het overleg voort. Een organisatie – wat een orkest ook is – werkt immers alleen goed als er direct, frequent, efficiënt, horizontaal en verticaal overleg is en dat is bij ons zeker het geval.
Dick