Is een solo spelen nu leuk of niet. Dat vraag ik mij wel eens af. Voor een professional en vergevorderde amateur zal het anders liggen dan voor mij. Ik ben nog te afhankelijk van de uitgeschreven soli van 4, 8, 16 of zelfs 32 maten. Hoe langer de solo is, hoe groter de spanning vooraf wordt. Als je een solo in je huiskamer oefent klinkt hij van geen kant of juist heel goed. De verleiding is altijd om de noten te spelen in jouw tempo en die kan wel eens wisselen per maat. Komt er dan ineens een orkest bij, dan blijkt, dat je ritmisch niet goed zit en dat de solo niet meer harmonieert met de begeleiding. Om dat te voorkomen noteer ik de akkoorden in Band in a Box (BiaB), software voor het maken van begeleidingen. Soms haal ik de begeleiding kant en klaar van het internet af. Daar is veel materiaal te vinden. Dat helpt wel bij het oefenen, maar omdat de arrangementen in BiaB anders zijn dan de arrangementen van de bigband leer je daarmee niet hoe je solo zich voegt in het bigband-arrangement. En dat is soms heel verassend. Omdat BiaB standaard natuurlijk vrij simpele begeleidingen kent, kun je daar makkelijk op soleren. De bigband kan echter andere accenten leggen, veel of weinig blazers inzetten of soms gewoon stil zijn. Dat maakt dat ik – of ik het nu leuk vind of niet – vooral moet oefenen samen met de bigband. Nog spannender wordt het als je moet improviseren. Geen uitgeschreven solo, zelfs geen suggestie hoe het zou kunnen, alleen akkoordsymbolen: G9, Dm7b5, A6, CMaj. Hoe vrijer ik mag zijn, hoe moeilijker de opgave wordt. In Straighten Up and Fly Right is er een soort vraag en antwoordspel: 4 maten Bigband, 4 maten solist. De toonsoort is – voor tenorsaxen – simpel: klinkend Bb. Het ritme is populair en de bluestoonladder geeft voldoende soelaas om door de solo heen te komen. Maar toch is het spannend. Hoe doen anderen dat? En dan heb ik het niet over de professionals, maar over mijn mede amateursolisten. Er is een groep, die zoveel vertrouwen heeft in de kwaliteit van hun muzikale vondsten, dat zij die publiceren op sites als You Tube. Neem nou deze gitarist, die zichzelf “niet slecht” vindt en met een soort clawhammertechniek een solo speelt. Maar dit is geen echte improvisatie. Hier heb ik een pianist, die laat zien, dat een improvisatie niet ingewikkeld hoeft te zijn. Ook in een orkest kun je voorzichtig en simpel improviseren zoals deze jonge klarinetiste op zomerkamp laat zien. Het meest veilig is om bij het improviseren zo dicht mogelijk bij de oorspronkelijke melodie te blijven, net als deze trompettist doet, begeleid door Aebershold, waar Gerard zo zijn opvatting over heeft... Als je een klein orkestje hebt, eigenlijk niet meer dan een trio, dan improviseert niet alleen de blazer, maar dan zullen ook de andere twee aan de bak moeten. In de dixieland is dat heel gebruikelijk en het gebeurt altijd in het idioom van dit soort muziek. Eigenlijk moet dat in de Bigband ook kunnen, maar dan met de klankkleur van bigband muziek. Een solo van de pianist, de drummer (overigens gebeurt dat gelukkig wel vaker), bassist en gitarist. Lijkt me leuk om tijdelijk de rollen even om te draaien: de blazers als begeleiding en de ritmegroep als solisten. En dan heb ik het nog niet over Dianne, onze zangeres. Voor haar heb ik al een paar leuke nummers uitgezocht: Glimlach van Martije Lubbers (Je woont in Drenthe of niet!), Soul Sister (Kim Hoornweg) en A touch of your lips van Fay Claassen. Ondertussen ga ik weer mijn computer starten om met BiaB mijn solo’s te vervolmaken. Best leuk, eigenlijk…
Dick