Eind november 2009. Ik verheug me op de repetitie. In de Synagoge. Er is ruimte, de akoestiek is vreselijk, maar het speelt wel lekker licht. En met z’n allen kunnen we daar voluit spelen. Heerlijk!
We zetten de stoelen en muziekstandaarden klaar, blazen wat warm en kijken vragend naar elkaar en naar de nog lege stoelen van de ritmegroep. Zittend op de voorste rij heb je nooit in de gaten wat er achter je gebeurt, maar nu kijk ik toch even om. Eenzaam warmt Rosan haar trombone op. Daarachter de trompettisten op volle sterkte. Het orkest moet het vandaag doen met een ritmesectie, bestaande uit 1 pianist – maar wel een onverstoorbare – en slechts 1 trombonist, die daar overigens niet mee zit, nuchter als ze is.
En we spelen.
Ik ontdek hoezeer je op de ritmesectie leunt als je speelt. Nu moet ik elke maat zelf tellen en als ik twijfel, heb ik geen steun aan de basedrum van Stefan, die voor mij even de eerste of tweede tel markeert. Een goede oefening.
Als bigband bof je toch maar. Ik was eind vorig jaar in Groningen bij een uitvoering van Uiscedwr (spreek uit: ischkèdoor), een Keltische groep. Een trio, bestaande uit een zangeres/violiste, een gitarist en een slagwerker (o.a. de Bodhran). Toen het gezelschapje het tweede nummer wilde inzetten, was er een aarzeling. Er volgde enig overleg en daarna werd ons meegedeeld, dat de percussionist een bloedneus had en even weg moest. Vervolgens was er een duo over. Koortsachtig werd het repertoire geraadpleegd en de zangeres besloot een solo te zingen, a capella. Prachtig. Daarna werd er steels opzij gekeken naar de coulissen. Nog geen Bodhranspeler, overleg, even naar achteren, terug, overleg. Resultaat? De violiste vroeg ons vriendelijk, maar zonder alternatief aan te bieden, vast koffie te gaan drinken of te gaan wandelen, want het concert moest worden onderbroken “… for only a couple of minutes”.
Kijk, dat hebben wij niet. Wij spelen gewoon verder en als er een partij niet wordt ingevuld, spelen de anderen wat harder.
Maar is een grens! Zoals aan alles. Bigbandmuziek blinkt uit in gecompliceerde akkoorden. “Saxen, blazen jullie die laatste noot eens…. Staat dat daar echt? Wat staat er bij jouw pianopartij, Paul?”. “Ebmaj5#9-/D”. Ja, kijk, als je dat alleen moet waarmaken op je altsax, dan heb je een probleem! (Overigens - even een lekenopmerking - kom je er ook door in dit geval gewoon Em7 te spelen, of zie ik dat verkeerd?)
Maar genoeg over grenzen. Het was dus behelpen deze repetitie en toch is dat ook weer een persoonlijke beoordeling, want ik denk, dat er voorbijgangers waren, die vrolijk werden van de nieuw door ons bedachte harmonieën. Ik moet me dat steeds weer realiseren: wat ik niet goed vind, kan een ander prachtig vinden en – omgekeerd- wat ik fantastisch vind, kan door een ander wel eens volledig afgekraakt worden. Maakt niet uit. Wat je zelf vindt, dat is belangrijk. Ik herinner mij een liedje van Fons Janssen, een cabaretier uit de vorige eeuw, over twee “grijze muizen”. En de tekst zegt dan: “hij zag in haar een engel en zij in hem een held…”.
En zo is het maar net: ieder schept zijn eigen wereld, waarin hij gelukkig is…
Wat speelt de CQ Bigband Coevorden toch fantastisch, hè!!!
Dick