Wat wil ik later worden. Ik geloof, dat die vraag door iedereen ouder dan 10 jaar wel eens een keer gesteld is: wat wil ik later worden? In de NRC-Next van een paar weken geleden werd een serie artikelen afgesloten over dit onderwerp met als centrale vraag: hoeveel mensen zijn geworden wat ze zich oorspronkelijk hadden voorgesteld. Wat blijkt: de meeste mensen volgen een beroepsopleiding, die gericht is op wat ze graag willen worden en slechts een klein gedeelte pakt het beroep van hun eerste keuze daadwerkelijk op. De meeste komen in andere functies terecht. Er zijn natuurlijk beroepen, waar je in vast blijft zitten, al dan niet uit vrije wil. Ik ken verhalen uit het onderwijs, waar docenten en leerkrachten op verjaardagsfeestjes uit de “school” klappen. Bijna zonder uitzonderingen zijn dat verhalen over niet gemotiveerde leerlingen en slecht functionerende schoolleiders en krakkemikkige lokalen. Gemopper alom. Een enkele leerkracht praat enthousiast over zijn werk. Zij is een uitzondering.
Ik moest aan dit artikel denken, toen ik een veel te laag geschreven latinpatroontje zong op het podium in de Tamboer (dat wel iets minder swingend klonk als in de link wordt gepresenteerd…). Aan een schaars verlicht jurytafeltje zat, enigszins onderuit gezakt, met vermoeide wallen onder de ogen – na 22 koren te hebben aangehoord – een jazzmusicus en dirigent zijn zaterdagavond te vullen. Musici hebben vaak naast hun eigenlijke werk – muziekmaken – nog vele andere taken. Onderwijs is daar een belangrijke van. En daar heb je collega’s en collega’s helpen elkaar.
Eens, toen ik nog jong was, heb ik mij ook de vraag gesteld: wat wil ik later worden. Als tiener deed ik veel aan muziek en dus was er ook een keuze te maken voor het conservatorium. De weg er naar toe was echter lang en vergde een grote inzet en zelfdiscipline en – je begrijpt het al – dat was voor mij een onbegaanbaar pad. Ik koos voor het onderwijs. Uiteindelijk heb ik de meeste arbeidsjaren buiten het onderwijs doorgebracht en behoor ook ik tot de grote groep, die niet is geworden waar ze oorspronkelijk voor gekozen hebben. Het maakt ook niet uit. Belangrijk is niet wát je studeert, maar dát je studeert. Inhoud is meestal minder belangrijk, dan ontwikkelde intelligentie, blijkt uit weer een andere studie. Het is maar dat je het weet… Wel heb ik mij vaak afgevraagd, natuurlijk altijd op de dieptepunten in mijn carriere, of ik destijds toch niet beter even sterk had moeten zijn om de muziekstudie te kunnen oppakken. Intussen ben ik erachter. Het vak van musicus is niet alleen een beroep, het is ook een levensstijl. Altijd ’s avonds en in het weekend weg. Leerconcertje hier, echt concertje daar, een privélesje in de middag, ’s avonds een of meer orkesten leiden, een optredentje verzorgen voor de personeelsvereniging van een of ander bedrijf, opdraven voor representatieve bijeenkomsten van je eigen baas, je haasten om op tijd te komen, eindeloos wachten omdat het programma is uitgelopen, altijd vriendelijk en toegankelijk blijven. En dat is leuk, zoals Gerard vorige week ons nog verzekerde toen hij grijs van de honger – hij had nog niet kunnen eten – om half tien ’s avonds onze wekelijkse repetitie beëindigde.
De artikelreeks in NRC-Next had het ook over wat men verdiende. Natuurlijk kwam er weer uit dat vrouwen beter zijn (vrouwen, niet meteen triomfantelijk juichen! Het gaat om plichtsbetrachting en nauwkeurigheid…), maar minder verdienen. Blijkbaar is het moeilijk dat te veranderen ondanks alle CAO’s. En wat er ook uit de artikelen naar voren kwam, is, dat musici samen met een paar andere vrije beroepen het minst verdienden. Directeuren en adviseurs verdienden het meest, maar dit terzijde…Dus musicus zijn is leuk, als hobby….
Dick