Een weeïge geur van verschraalde koeienmest, vermengd met het aroma van nieuw gebakken hamburgers in oud vet omlijst de gestreepte plastic tent. Achter de tent staan bouwwerken van balken en palen, schijnbaar willekeurig verspreid over het kapot gegaloppeerde gazon, eenzaam te wachten op wat komen gaat. Enkele mensen gelaarsd en niet gelaarsd verzamelen zich onder de beschutting van de kunststof kapschuur, die als kroeg en restaurant dienst doet. Moeizaam – om niet in de uitwerpselen van allerlei viervoeters te stappen – worstel ik mij naar het podium. Ik houd mijn koffer hoog. Hem neerzetten betekent risico nemen en daar ben ik - vandaag – tegen. Ah, ik zie een plekje tussen zeil en podium. Ik plaats de koffer daar verticaal om het gevaar van bevuiling statistisch zo klein mogelijk te maken. Een deel van mijn collega’s hebben de tent ook bereikt en zijn druk doende met het inrichten van werkvloer. Alles moet in de juiste volgorde worden opgebouwd van achter naar voren: versterker, drumstel, nog een versterker, piano, stoelen, standaarden en de frontjes met naam, maar zonder webvermelding.“Test, test, test”, fluistert iemand door de 2 microfoons.
We wachten, gehuld in winterse kleding, want het weer is weer eens “onmei’s”. Gelukkig is het podium intiem klein, zodat we elkaar kunnen verwarmen. Ik vouw mijn standaard uit en weer in, omdat de eerste rij het voorrecht heeft de muzieklessenaars van CQ te hebben. Voor het gezicht, weet je. Het smoelt beter.
Tussen tent en schuur ligt een stuk niemandsland. Iemand moet zich dat gerealiseerd hebben. Her en der, in navolging van de hindernissen, staan lege bankjes. Voorlopig zijn ze nog vrij.
We wachten. Op onze laatste instrumentalisten, die vandaag nog een andere schnabbel hadden. Gerard – nog niet gegeten- haalt nog snel een ongezonde hamburger met ruim saus (ai, ruzie thuis nu?) en komt terug met de boodschap dat het onvoorstelbare is gebeurd: de ene inwoner van De Krim kent de andere niet. Waar zijn de tijden van weleer gebleven, waarin elke dorpeling zich voorstelde aan de gehele dorpsgemeenschap?
Daar komt een trompettist te laat gezien de afspraken, te vroeg bekeken vanuit het programma. Op tijd dus. Er komen ook nieuwe mensen. Toeschouwers? Wandelaars? Het blijken voorbijgangers te zijn, die het terrein via een ander pad weer verlaten.
We wachten. Even na zeven verschijnen de laatste en niet onbelangrijkste collega’s. We kunnen beginnen. Ieder neemt zijn plaats in. Frans klikt zijn strap aasn mijn stoel om te voorkomen, dsat hij van het podium valt. Onze instrumenten passen net tussen de stoelen. Zo ontstaat gebruiksschade, begrijp ik nu. Gerard houdt zijn praatje over niets en de eerste noten van de Rose Panter klinken klagend over de kille vlakte. In gestrekte draf gaan we van A naar E en dan een kleine volte op F. Toeschouwers brengen hun handen naar de oren. Niet om ze af te dekken, maar juist om te kunnen horen wat Dianne zingt. De préhistorische apparatuur, waarmee CQ Coevorden moet werken laat het geheel afweten. We stoppen halverwege een nummer. Send in the Clowns, hoe toepasselijk. Ingehouden kwaadheid, welwillende helpende toeschouwers, in- en uitgeschakelde boxen en tenslotte nog slechts moedeloze “schouderophalings”. Zo propageren we de bigbandmuziek natuurlijk niet, denk ik. Langzaam dunt het publiek uit tot familie, vrienden en mensen van de organisatie achterblijven. Een beleefd applaus.
En wij? Eigenlijk speelden we best lekker ondanks de kou, de slechte omstandigheden en het geringe aantal toehoorders. We werden wel wat balorig door de omstandigheden. Wie neemt ons dat kwalijk? Op de opendag van CQ Coevorden zitten we binnen. Wellicht kan het publiek dan onze zangeres wel horen, want zingen kan ze!
Dick