Trek je niets aan van het sombere begin. Nog even los van het feit, dat al vanaf je geboorte (en zelfs nog daarvoor) het einde nadert, al is dat hopelijk nog heel ver weg, doel ik hier niet op het leven. Ik heb het over de slijtageverschijnselen, die optreden aan het eind van een seizoen. Of het nu in de sport, op school of in de muziek is, als het jaar afloopt, verslonst de opkomst en vermindert de concentratie. Het lijkt wel of iedereen moe is. De zomer lonkt. Docenten zien uit naar de vrije tijd. Even niet hoeven bedenken wat "we" gaan doen. Even geen teleurstelling over de leerling die “helaas” deze week geen tijd had om te studeren, omdat… En leerlingen zijn blij, dat zij straks even niet dagelijks (ik ben een optimistisch type) de etudes moeten oefenen, maar vrij of zelfs niet hoeven te spelen. Maar hoezeer iedereen ook verlangt naar het einde, het is nog niet zover.
Gisteren op de repetitie werd weer fors geoefend. Zonder ritmesectie, met slechts één trombonist en met een bescheiden trompetlijn. Maar we waren er en er werd druk gerepeteerd. We mochten ons uitleven in een nieuw nummer, Bari Bari Good, met een knipoog naar Henk, onze baritonist, die zich mag verliezen in de solo’s. Naar aanleiding van dit nummer vond er een uitgebreide – eindejaars - discussie plaats. "Waar kennen we die harmonieën van? Het lijkt een beetje op de muziek van de Animal Crackers. Van wie? Van de Animal Crackers." Frans, als vertegenwoordiger van het “rijpere” gedeelte van de band, imiteerde voortreffelijk één van de hits van die band-zonder-stekkers: Ruitenheer. En hoorde ik hem niet met zijn vingers als een wasknijper op zijn neus zingzeggen: “Glazenwasser is mijn beroep zet m'n ladder op de stoep En klim naar boven, een, twee hoog En ik ga glazen wassen .............. zo uit het raam te plassen !!” Dat is het voordeel van zo’n Nederlandse band. George Formby, die het nummer bekend maakte met zijn ukelele (when I’m cleaning windows), zong in een voor mij toen nauwelijks verstaanbare taal. De Internetgeneratie zal zich waarschijnlijk niet kunnen voorstellen, dat er een tijd is geweest, dat Engels als een Vreemde Taal gold, die slechts door enkelen goed werd gesproken. Het was de tijd van de dixieland, van de feestjes met visnetten, flessen gevuld met gekleurd water (door er crêpepapier in te doen), wierook, kaarsen en veel rook. De tijd dat je nog dansles kreeg op de klanken van Victor Sylvester en waar je – als je uit je bol wilde gaan – swingde op de dixieland. Iedereen maakte in die tijd eigen teksten op Engelse muziek. Dat waren vaak dichtsels, die op het randje waren, zeker voor toen: “Nakie, van het Blakie, Nakie was zo heerlijk mooi… En heb ik haar in mijn handen, dan sta ik te watertanden en heb ik haar in mijn klauwen, dan kan ik het niet meer houen..” De rest bedenk je maar zelf. Het heeft jaren geduurd voor ik door had, dat Nakie van Blakie iets anders was, dan ik mij al die tijd had voorgesteld. Maar die muziek was fantastisch en is het eigenlijk nog. Neem nu zo’n nummer als de Sunny Side of the Street. Wij spelen het ook, maar het klinkt toch anders. Of het iets snellere Ice Cream van Chris Barber. Allemaal jeugdsentiment, maar wel vrolijk, zo aan het einde van het seizoen. Volgende week spelen we nog één keer. Voor publiek – als dat er is – op het Marktplein in Coevorden. We zullen voor die laatste keer de sterren van de hemel spelen…
Dick