Het was misschien niet zo subtiel te beginnen met Big Spender en te eindigen met Pick(ing) up the pieces. Natuurlijk is het logisch dat als je te lang te veel uitgeeft, je tenslotte de brokstukken bij elkaar moet rapen! Maar of dat ook zo van toepassing is op het nieuwe raadhuis, waarvan we de eerste steenlegging omlijstten, dat hoop ik niet. We krijgen er immers onze nieuwe oefenruimte! En die is hard nodig. Vanavond hadden we weer een repetitie in het drumlokaal. We waren bijna compleet en dat betekende weer, dat de knieën van de trompettisten in de heupen van de trombonisten prikten, wier knieën vervolgens de saxen van hun stoel duwden, nadat deze laatsten net op tijd de schuif van de trombone hadden kunnen ontwijken. Dat bevordert ook het collectief gevoel. En hoewel het slagwerklokaal veel te klein is en de zuurstof na anderhalf uur geheel vervangen is door stikstof, werd er veel gelachen en werden scherpzinnigheden gelanceerd (De collega’s hebben vervolgens de onuitgesproken opdracht om die te overtroeven…) En als aan het einde van zo’n repetitie Geert bij de deur Twixen en Marsen staart uit te delen, is alles goed. Onze nieuwe bandleden kijken dat allemaal eens met een onbestemd gevoel aan en denken ongetwijfeld: waar ben ik nu in terecht gekomen…
Die twee nummers BS en PU the Pi zijn trouwens moeilijke nummers. Niet omdat ze technisch zo vreselijk ingewikkeld zijn. Nee, het is omdat iedereen die nummers kent. Je moet zo opletten, dat je speelt wat er staat in plaats van dat je speelt, zoals je dat in je gehoor hebt. Toch zijn die vertolkingen vaak wel heel goed en is het zonde om niet zo te spelen. Soms wéét je het ook niet meer. De ene keer roept de dirigent dat we moeten spelen wat er staat en de andere keer bezweert hij ons vooral niet proberen te spelen wat er staat. Dat heeft dan te maken met de interpretatie, de flow, die in de muziek zit. Geschreven noten zijn tenslotte ook maar een krakkemikkige weergaven van de muziek, zoals de componist die heeft bedacht. Het is een globale aanduiding hoe hoog de toon moet klinken, hoe lang die dan ongeveer duurt en of hij hard, harder of juist heel zacht gespeeld moet worden. Die flow moet je aanvoelen en het mooiste is als iedereen op hetzelfde moment hetzelfde aanvoelt. Dat is dus nooit zo en daarom roept Gerard op tijd hoe we ons op enig moment collectief moeten voelen… En dat werkt!
Ik zit nog even te kijken naar dat woord “dirigent”. Op een of andere manier vind ik dat niet passen. Taalkundig is het wel juist, maar gevoelsmatig klopt het niet. Ik krijg een beeld voor me van een wat grijzige heer (sorry, dames, maar het zijn meestal heren…) in een pandjesjas, die met een iets te lang eetstokje door de lucht zwaait. Dat past niet bij bigbandmuziek. Dáár loopt iemand nerveus heen en weer voor zijn “orkest” (ook al zo’n niet passende betiteling), wijst wat, schreeuwt wat en markeert begin en einde van het nummer. Want dat is belangrijk in de bigbandmuziek: gelijk beginnen én gelijk eindigen. Zelfs als je helemaal de weg bent kwijt geraakt gedurende het stuk. Overigens merk ik aan onze voorman wel eens, dat hij het op sommige momenten wel jammer vindt, dat hij geen dirigeerstokje ter beschikking heeft en dan eentje van een iets groter formaat dan het Chinese bestek. Kijk wel uit met eetstokjes. De gekste verhalen doen de ronde…
Hebben we een andere naam ter beschikking? Bandleider, orkestleider, concertmeester? Niets schijnt te passen. Ik houd het er maar op, dat de Bigband Coevorden (we hebben nog geen andere naam) er is o.l.v. Gerard Gerrits.
Dick